
Jurisprudentie
BB4899
Datum uitspraak2007-10-05
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700230-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700230-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen sprake van kalm overleg/bedaard nadenken voorafgaand aan het schot, waardoor de ex-echtgenote van verdachte het leven verloor.
Verdachte wordt veroordeeld voor het plegen van doodslag.
Hij was goed op de hoogte van de werking van het door hem gebruikte wapen. Hij heeft met het niet beveiligde wapen gedreigd en het in de richting van de borstkas van zijn ex-vrouw gericcht. Daarmee heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het dodelijke schot zou worden gelost.
Zijn twee minderjarige kinderen waren ten tijde van het lossen van het schot eveneens in de woning aanwezig. De 17-jarige zoon van het slachtoffer heeft door de doodslag op zijn moeder geestelijk letsel opgelopen.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700230-06
Datum uitspraak: 5 oktober 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 januari 2007 en 24 september 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 april 2006 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, een kogel afgevuurd in de borst, in elk geval in het lichaam van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 april 2006 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, een kogel afgevuurd in de borst, in elk geval in het lichaam van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Zij overweegt daartoe het volgende.
Voorbedachte rade wijst op een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Daarvan is de rechtbank uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken. Hoewel de verdachte al enige tijd bedreigingen uitte jegens het slachtoffer en hij het pistool reeds enkele dagen bij zich droeg, heeft hij verklaard dat hij - toen hij hun zoon [naam benadeelde 1] naar zijn moeder, het latere slachtoffer, terugbracht - op die zaterdag 15 april 2006 ruzie heeft gekregen met zijn ex-echtgenote. Nu die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [naam getuige], die heeft gehoord dat tussen de verdachte en het slachtoffer een woordenwisseling en ruzie is ontstaan, waarbij de verdachte volgens [naam getuige] voornoemd onder andere “kapeh” (Turks voor ‘hoer’) tegen het slachtoffer zou hebben gezegd, waarna het dodelijke schot is gevallen, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling van verdachte.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 april 2006 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een pistool een kogel afgevuurd in de borst van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overweging omtrent het bewijs
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet de opzet had om het slachtoffer te doden en dat het afgaan van het pistool een ongeluk was.
De rechtbank volgt deze zienswijze van de raadsman niet en overweegt daartoe het volgende.
De kogel heeft het slachtoffer dodelijk geraakt in de borst vanaf een afstand van 25 - 100 cm. De verdachte droeg het pistool minimaal gedurende enkele dagen bij zich, in de broeksband. De verdachte heeft ervaringen met dergelijke wapens. Hij zat in het leger en heeft tijdens een huwelijksfeest in Turkije met dit pistool dan wel een soortgelijk wapen geschoten. Verbalisanten die videobeelden van die Turkse bruiloft hebben bekeken, geven aan dat zij zien dat verdachte met een op een pistool gelijkend voorwerp schiet en vervolgens een vermoedelijke storing van het wapen op deskundige wijze opheft en nogmaals vuurt ((p. 243 A-B)).
Verdachte heeft verklaard dat het op die zaterdag 15 april 2006 tot een ruzie is gekomen tussen hem en het slachtoffer. Dit vindt bevestiging in hetgeen [naam getuige] heeft verklaard. Verdachte heeft tijdens drie verschillende verhoren ((op 15-4-06, p. 180; op 16-4-06, bij het verhoor ter gelegenheid van de inverzekeringstelling en op 25-4-06, p. 216)) verklaard dat hij het pistool aan het slachtoffer liet zien om het slachtoffer bang te maken. Het pistool is uitgerust met drie veiligheden, waarvan er twee tijdens het onderzoek van het wapen bleken te werken. Die twee veiligheden voorkomen dat het wapen per ongeluk kan afgaan.
De verdachte heeft vrijwel meteen na het lossen van de schot het huis verlaten zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Volgens verdachte heeft hij na het vallen van het schot in paniek gehandeld. Daar staat tegenover dat verdachte na het schieten het wapen heeft meegenomen en op dezelfde wijze als tevoren in de broeksband heeft gestoken, waar het zich ook tijdens de aanhouding bevond, die circa 20 minuten na het schieten plaatsvond.
Door het slachtoffer met het niet beveiligde wapen te dreigen en het wapen onder de genoemde omstandigheden in de richting van de borst van het slachtoffer te richten, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het dodelijke schot werd gelost en heeft hij aldus opzettelijk gehandeld.
De kwalificatie
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op het strafbare feit dat moet worden gekwalificeerd als:
doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 21 december 2006, opgemaakt, welk rapport vermeldt:
“Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin dat er sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis bij een man met laaggemiddelde tot licht verstandelijk beperkte intellectuele vermogens.
Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
(…)
Bij het advies en de inschatting aangaande de mate van toerekeningsvatbaarheid is onderzoeker ervan uit gegaan dat het ten laste gelegde bewezen kan worden. Hierna is het volgende in overweging genomen: enerzijds is het zeker zo dat de persoonlijkheidsdynamiek, met name de verhoogde narcistische krenkbaarheid, een grote rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het delict. Anderzijds heeft onderzoeker zwaar meegewogen dat betrokkene het wapen gebruikt heeft om zijn zin af te dwingen, dat hij zich, zo bewapend, bewust begeven heeft in een risicovolle situatie, waarin hij in principe niets te zoeken had met een geladen pistool. Een en ander tegen elkaar afwegende is het advies, indien het ten laste gelegde bewezen kan worden, om betrokkene als hoogstens licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.”
Voorts is ten aanzien van verdachte door dr. C.E.P. Dillen, forensisch psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 20 december 2006, opgemaakt, welk rapport vermeldt:
“Psychiatrisch diagnostisch weerhouden we bij onderzochte een persoonlijkheidsstructuur, randje stoornis, met narcistische kenmerken, alsook een lagere begaafdheid, randje zwakbegaafdheid.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren deze kenmerken ook aanwezig.
(…)
De aanwezigheid van de persoonlijkheidsstructuur en de lagere intelligentie hebben in grote mate een rol gespeeld ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten. Onderzochte’s gedrag werd immers grotendeels gestuurd door zijn narcisme en mindere intellectuele mogelijkheden. (…)
De aanwezigheid van de gemengde kenmerken ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde hebben in grote mate een rol gespeeld.
Op grond hiervan is een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid te adviseren.”
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor aangegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze conclusies mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primaire feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft primair bepleit verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde en heeft subsidiair verzocht om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden van het slachtoffer [naam slachtoffer], meer in het bijzonder bij de twee minderjarige kinderen van het slachtoffer, waarbij de verwachting is dat in ieder geval [naam getuige] dientengevolge geestelijk letsel heeft opgelopen;
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is;
- de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer, zijnde zijn ex-vrouw, in haar eigen woning van het leven heeft beroofd, terwijl verdachte wist dat in die woning tevens de twee minderjarige kinderen van het slachtoffer aanwezig waren;
- de omstandigheid dat verdachte na het lossen van het fatale schot de woning direct heeft verlaten zonder zich om verder om de gezondheidssituatie van het slachtoffer te bekommeren,
- de omstandigheid dat [naam getuige], zijnde een van de twee minderjarige zoons van het slachtoffer, zijn stervende moeder heeft gevonden om daarna de familie en de hulpdiensten te waarschuwen en in die zin direct geconfronteerd is met de ernstige gevolgen van de gepleegde doodslag.
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp betreft met behulp waarvan het subsidiair bewezen verklaarde feit is begaan.
Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken.
Met betrekking tot de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal de rechtbank de teruggave gelasten aan diegene onder wie het betreffende voorwerp in beslag is genomen.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] (zoon overledene)
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam en adres benadeelde 1], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Indien iemand een ander opzettelijk van het leven berooft, handelt deze in een geval als het onderhavige niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van de doodslag of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen bij iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat. De daardoor ontstane immateriële schade komt dan naar burgerlijk recht voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (zie HR 22 februari 2002 [civiele kamer], NJ 2002, 240 alsmede HR 10 april 2007, NJ 2007, 223).
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] was ten tijde van de doodslag op zijn moeder 2,5 jaar. Gelet op deze zeer jeugdige leeftijd kan naar het oordeel van de rechtbank niet in rechte worden vastgesteld of sprake is van geestelijk letsel noch of dit zich in de toekomst bij [naam benadeelde 1] zal manifesteren en zo ja, in welke mate. Wellicht dat psychiatrisch onderzoek hierover uitsluitsel zal kunnen geven. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] dan ook niet-ontvankelijk zal verklaren op de grond dat een dergelijke vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (zoon overledene)
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam en adres benadeelde 2], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Anders dan de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft overwogen overweegt de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2], die ten tijde van de op zijn moeder gepleegde doodslag 17 jaar was, dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen van die leeftijd en ouder in geval van doodslag geestelijk letsel oplopen door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, zoals in het onderhavige geval. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan deze benadeelde partij door het hiervoor subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 5.000,00. Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Daar de verdachte ter zake van het hiervoor subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] (zus overledene)
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam en adres benadeelde 3] (zus overledene), zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan deze benadeelde partij door het hiervoor subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 527,80 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] (zus overledene)
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam en adres benadeelde 4] (zus overledene), zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan deze benadeelde partij door het hiervoor subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 288,40 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN JAAR;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 2] (zoon overledene), te betalen een bedrag van € 5.000,-- (vijfduizend euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (zoon overledene) in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het laatstgenoemde slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle vijftig euro van het te betalen bedrag, met een minimum van één dag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen;
- verklaart de benadeelde partij [naamen adres benadeelde 1] (zoon overledene), in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] (zoon overledene) in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 3] (zus overledene), te betalen een bedrag van € 527,80 (vijfhonderd en zevenentwintig euro en 80 eurocent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] (zus overledene) in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het laatstgenoemde slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle vijftig euro van het te betalen bedrag, met een minimum van één dag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 4] (zus overledene), te betalen een bedrag van € 288,40 (tweehonderd en achtentachtig euro en 40 eurocent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 4] (zus overledene) in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het laatstgenoemde slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle vijftig euro van het te betalen bedrag, met een minimum van één dag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen;
- verklaart onttrokken aan het verkeer van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
1.00 STK Wapen, Kl:zwart, ONBEKEND, pistool
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
3 2.00 STK Papier, BRIEVEN, 2 brieven van Notaris Voncken Palmen,
4 1.00 STK GSM, Kl:grijs, NOKIA, aangetroffen in keuken,
5 1.00 STK GSM, KPN,
13 1.00 STK Schrijfmap, NOTITIEBLOKJE,
14 1.00 STK Cd-Rom - cd-rom met 112 gesprekken,
15 8.00 STK Papier, BRIEVEN,
aan diegene onder wie het voorwerp in beslag is genomen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. Th.J.M. Oostdijk en mr. Th.A.J.M. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 5 oktober 2007, zijnde mr. J. Wöretshofer buiten staat het vonnis mede te ondertekenen